Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 14-06-2022

Frederik de iii, keizer, de schoone

betekenis & definitie

bijgenoemd DE SCHOONE, was een zoon Van Keizer ALBERT DEN I, en van ELISABETH, dogter van MAINARD, Hertog van Karinthie en Graaf van Tirol. Den bijnaam van den SCHOONEN kreeg hij wegens zijne levendigheid en welgemaaktheid: egter heeft hij nooit op de muntstukken, gelijk zommigen willen, deezen bijnaam gebruikt. Na zijns Vaders dood, die in den jaare 1308 vermoord werd, had hij eenige hoop tot de Keizerlijke waardigheid; doch HENDRIK van Luxemburg kreeg dezelve, en zogt de goederen van het Huis Van Habsburg aan zig te trekken.

FREDERIK, dit laatste bemerkende, liet zig tegen de Keizerlijke bedienden verluiden, dat reeds vijf Koningen wegens de Oostenrijksche Landen hun leven hadden verlooren, en dat HENDRIK misschien de zesde kon worden; welke bedreiging van die uitwerking was, dat hem de Keizer ’t leen daar van niet langer weigerde, doch onder beding, dat FREDERIK hem op den togt naar Rome met 200 gewapende ruiters zou begeleiden. Alzo, nu HENDRIK op deezen togt zijn leven verloor, en de Keizerlijke troon een Jaar lang ledig Stond , dacht FREDERIK enzelven zekerlijk te beklimmen, maar kon alle de Keurvorsten niet op zijne zijde brengen: want de Aartsbisschop van Mente, PETRUS, was tegen hem, omdat hij, nog Bisschop van Basel zijnde, wegens de voor zijn Sticht aangekochte goederen, Lichstal en Hamberg, van de Oostenrijkers veel overlast had moeten lijden. BALDUIN van Trier was een doodvijand van het Habsburgsche Huis, om dat FREDERIKS vader hem met de wapenen had gedwongen, om de inkomende tollen aan den Rhijnstroom aan hem overtegeeven. JOHANNES, Koning van Boheemen, uit het Huis van Luxemburg, had reden om de verkiezing van FREDERIK te dwarsboomen, doordien het Huis van Oostenrijk met alle magt naar de Boheemsche kroon stond, Deeze trokken den Hertog van Saxen, JOHANNES, en den Markgraave van Brandenburg, WALDEMAR, van de Oostenrijksche partij af, kwamen gezamenlijk te Frankfort aan den Maijn bij malkander, en verkooren LODEWYK, Hertog van Beijeren, tot Keizer.

Zommigen zeggen, maar met geen zekerheid, dat WALDEMAR in persoon niet tegenwoordig was. De Aartsblsschop van Keulen, HENDRIK van Fernenberg, hield in tegendeel met alle magt de Oostenrijksche partij, voornamelijk om dat hem FREDERIK had belooft, dat zijn broeder HENDRIK van Oostenrijk met des Aartsbisschops broeders dogter zou trouwen. Bij deezen voegde zig de Paltsgraaf aan den Rhijn, RUDOLPH, als, hebbende eene natuurlijke vijandschap tegen zijnen ligchaamelijken broeder LODEWYK; ook was hij door het Oostenrijksche geld omgekocht. Deeze beide trokken HENDRIK, Hertog van Karinthie, en RUDOLPH, Hertog van Saxen, aan hunne zijde, van welke de eerste tegen JOHANNES van Luxemburg een elsch op Boheemen maakte; deeze in het tegendeel oordeelde bij de verkiezing meer regt dan zijn broeder te hebben, als die eerst tot Bisschop van Passau verkooren was, en dus geen wereldlijke Keurvorst te gelijk kon zijn.

Deeze werden met malkander verkoozen den 19 October in den jaare 1314 te Saxenhauzen, een Steedje nabij Frankfort geleegen; FREDERIK van Oostenrijk, die zig daar omtrent onthield, voerde hem naar Bon, maar niet naar Bingen, gelijk eenigen voorgeeven, en liet hem aldaar door den gemelden Aartsbisschop van Keulen met de gewoone plechtigheid zalven, wanneer de overige ondertusschen LODEWYK te Frankfort verkooren, en kort daar na te Aken kroonden. Door deeze dubbele verkiezing en oneenigheid raakte Duitschland in een erbarmelijken toestand, De Steden van den Neder-Rhijn hingen LODEWYK, en die van den Boven-Rhijn FREDERIK aan, en de Zwitzers, die het noch met den eenen, noch met den anderen hielden, hadden thans de beste gelegenheid om hunne vrijheid, tot, welke zij reeds onder de Regeering van ALBERT van Oostenrijk een goeden grond hadden gelegt, te vestigen. De beide Keizers trokken langen tijd heen en weer, voor dat het tot een treffen kwam: want de schermutselingen, welke bij Spiers, in Zwaben, bij Eslingen, aan de Rivier den Nekker, en in den Elzas tusschen hen voorvielen, waren wel bloedig genoeg, maar niet magtig om een zo gewigdg verschil te beslissen. Eindelijk viel FREDERIK, met zijnen broeder LEOPOLD den prijswaardigen, in den jaare 1322 in Beijeren, verwoestte dat Land, en dwong LODEWYK, dat hij zig met zijn volk in de vaste plaatsen moest werpen. Maar toen die van Oostenrijk kort daag na een kans zochten te wagen, doch al te diep in het Land waren ingedrongen, en hunne magt hadden verdeeld, als zijnde LEOPOLD met een gedeelte afgezonden om de goederen des Graaven van Montfort, die het met Beijeren hield, te vuur en te zwaard te verwosten, trok LODEWYK met 32000 man tegen hen op, wanneer eindelijk tusschen Oettingen en Muhldorf een slag voorviel, die omtrent tien uuren duurde.

Het scheen in het eerst, dat de Oostenrijkers de overwinning zouden behaalen: want de Boheemers namen ten deele de vlucht, ten deele gaven zij hun geweer vrijwillig over, en wilden liever gevangen zijn, dan sterven; ja alles was aan den kant der Beijerschen in zo groot verwarring, dat men niet wist, of LODEWYK dood of levendig was. Doch eindelijk herzamelde SIEGFRIED SCHWEPPERMAN de vluchtenden, en stelde dezelve zodanig tegen de Oostenrijkers in dagorde, dat denzelven de wind en de. zon in de oogen was; dit gaf den benaauwde Boheemers lucht, en liet den Burggraave FREDERIK van Neurenberg den vijand van achteren aantastten. Als de Oostenrijkers dezelve zagen aankomen, meenden zij, dat het krijgsvolk van LEOPOLDUS was, dat zig spoedde om hen te hulp te komen, als hebbende Oostenrijksche vaandels, welke gemelde FREDERIK uit list gebruikte; maar zij werden wel haast het tegendeel gewaar, en lieten den moed zakken, vooral, toen zij bemerkten, dat Keizer FREDERIK zelf gevangen was: want ALBERT van Rindsmaul, die het op hem den meesten tijd van den slag gemunt had, viel hem zodanig op ’t lijf, dat hij zig eindelijk, de Burggraaf daar bij komende, moest overgeeven. HENDRIK, Hertog van Oostenrijk, raakte ook, met 1300 man, onder welke de voornaamste Edelen waren, in standen der vijanden , en kwam niet eer weder los, voor dat hij 3000 dukaaten losgeld betaald, en nog daarenboven de Steden Znoijm, Castel, Laa, en Weistra aan den Koning van Boheemen had afgestaan.

Men bragt den gevangen Keizer in persoon bij LODEWYK, die hem met deeze woorden ontving: Mijn neef, wij zien u gaarne; waar na hij hem op het Slot Trausnitz liet brengen. LEOPOLD was het meest bekommerd over dit ongeval, als oordeelende, dat hij al de schuld daar van had, om dat hij niet terstond was opgetrokken, als hem zijn broeder van den aantogt der vijanden had kennis gegeeven. Men zegt, dat hij na dien tijd 'er nooit vrolijk uitzag, en zelf met den duivel, om zijn broeder los te maken, een verdrag heeft gemaakt; doch dat hij deezen gevaarlijken leidsman, die in de gedaante van een scholier bij hem kwam, met had willen volgen, maar hem, door verscheiden maalen het teken des kruisses te maken, had verdreeven.

Het zij zo het wil, FREDERIK moest eenige Jaaren in de gevangenisse blijven, tot dat hem LODEWYK zelf kwam bezoeken, en met hem een vergelijk maakte, ’t welk van weerzijden, met het H. Avondmaal te genieten, werd bevestigd, De Beijersche Schrijvers melden, dat FREDERIK al zijn regt op het Keizerrijk heeft afgedaan, en daar benevens belooft, alle ingenoomene Rijkssteden en Landen weder te geven; dat hij met LODEWYK een bestendig verbond tegen alle hunne vijanden heeft geslooten, en zig verplicht, den Keizerlijken tijtel geduurende het leven van LODEWYK niet te gebruiken. Maar de Oostenrijksche Schrijvers brengen daar tegen in, dat zig de beide Keizeren zamen hebben vergeleken, om het Rijk mee malkander te bestieren; dat de een zo veels eer als de ander jou genieten; dat alle leenen en andere gewigtige zaken door beiden afgedaan, en de hoogs Vierschaaren des Rijks zo wel door LODEWYK, als door FREDERIK zouden besteld worden; en eindelijk, dat onder hen eene bestendige vriendschap en een eeuwig verbond zou zijn. Doch tegen dit laatstgemeldg vergelijk doen zig veele zwarigheden op; want het is bekend, dat naderstand , toen FREDERIK den Koninklijken tijtel aannam, de Koning van Boheemen, op bevel van LODEWYK, een inval in Oostenrijk moest doen, om hem tot andere geslachten te brengen; en dat hem LODEWYK om deeze reden te Inspruk kwam bezoeken; doch dat zij vruchteloos van malkander scheidden.

Indien FREDERIK langer geleeft had, zou men van deeze gantsche zake meer zekerheid hebben; maar hij stierf zeer schielijk; want de wormen groeiden bij zijn leven uit zijn lijf, en deeze bedroefde kwaal sleepte in den Jaare 1330 een Vorst in het graf, die voor den schoonsten van zijnen tijd wierd gehouden, Hij liet bij zijne Gemalinne ELISABETH, dogter van JACOBUS DEN II, Koning van Arragon, na

twee twee dogters, genaamd ANNA en ELISABETH.

Zie dezelve Schrijvers: Conr. Ursperg. Morena de reb. Laud. pag. 448. Otto Blasio & Otto Frising.

Chron. & de reb. Friderici. Godefr. Viterb.

Gunther. Ligur. Robert, de Monte. Helmold.

Chron
. Albertus Stadensis Pagi Crit. in Baron. Tom. IV. Roderic. de gest.

Frid. Burchardi Epist. de excid. Mediol. ap. Freher.

Tom. I. pag.
236. Fort. Olmus Hist, de occult, advent. Venetias Akexandri III.

Naucleri Chronogr. Vol. II. Sabellici Hist.

Venet. lib. VII Dec.
1. Justiniani Hist. Venet. lin. II, pag. 27. Centuriae Magdeb. Cent.

XII. cap.
10, Wagenseil Catalogus Imp. sub. Frid. I. Berneggeri Quaest.

Hist. Pol. Artopaeus & Heumannus Dissertat. de Frid. I.


als mede CISNERUS orat, de vita FRIDERICI Il.Imp.

< >