Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

CORBULONIS MUNIMENTUM

betekenis & definitie

of de Schans, Vesting of Sterkte van Corbulo. Kort voor dat deze Veldheer het bovengemelde werk ter hand nam, met zijne vloot aan den Eem geland zijnde, om overtesteeken naar het land der Cauchen en Friezen, die door het gerucht van zijne strengheid verschrikt waren, zonden zij hem terstond Gijzelaars, en booden aan, weder te keeren onder de gehoorzaamheid, waarvan zij zig, na de nederlaag van APRONIUS, ontslagen hadden. CORBULO hun dus enkel met zijne komste tot onderwerping gebragt hebbende, wees hun landen aan, maakte, om hen in toom te houden, een sterkte in dezelve, richtte ’er een Raad op, en gaf hun Overheden, en Wetten.

Den tijd waarin dit is voorgevallen, wijst DIO aan, als geweest zijnde in het agt-en-veertigste jaar onzer tijdrekening, toen CLAUDIUS voor de vierde, en AULUS VITTELLIUS voor de derdemaal Burgemeester was. Min zeker is de plaats, alwaar die sterkte door hem is aangelegd; men moet ’er dus, uit de omstandigheden, naar gissen. Op het Art. BADUHENNA is aangetoond, dat zij, die over het Vlie woonden, het alleen zijn geweest, welken de legers van APRONIUS verslagen, en genoodzaakt hebben terug te keeren: dewijl de Friezen, die aan den Rhijn woonden, door de Romeinsche vloot terug en in toom gehouden werden.

TACITUS geeft niet onduister te kennen, dat CORBULO, met zijn gewapend leger, naar het land der Cauchen trekkende, denzelfden weg koos, langs welken GERMANICUS, voor dezen, naar de Cheruscen getrokken was, naamlijk door vaarten, meiren en verdronkene landen; dat hij, aan den Eem komende, ontmoet heeft de Gezanten en Gijzelaars der Friezen; waaruit dan geen ander besluit kan opgemaakt worden, dan dat CORBULO zijne sterkte maakte in het gedeelte van Friesland, over het Vlie, hetwelk het naast aan den Eem en het land der Cauchen lag.

Dan ook dit geeft nog geene volkomene zekerheid van de waare gelegenheid, schoon men dit besluit moet maaken, uit de bekwaamheid van de plaats, uit de overblijfzelen van den Raad, Overheden en Wetten, die men nog ergens kan opspooren; en dit doende, dan zal men ’er geene vinden, waarop alles met meer recht kan worden toegepast, dan op Groningen: ’t zij dat men acht geve op de nabijheid van de rivier de Eems, die door de Romeinen zo menigvuldigmaal bevaaren werd; of op de gemaklijkheid, om van de Noordzee en de Marnamaansche Haven daar inteloopen; of eindelijk op den weg te land, langs een harde en hooge streek, van de Graft van DRUZUS af. Ook zal men geene Stad vinden, daar de vorm van Regeering aan de Romeinsche zo veel evenaart; waarvan men de bewijzen omstandig bij ALTING vinden kan. En wat aangaat dat aldaar, minder dan elders, Romeinsche Oudheden gevonden zijn, zulks kan men goedmaaken uit TACITUS, die verhaalt, dat CLAUDIUS aan CORBULO verbood, eenig nieuw geweld tegen Germaniën te pleegen, en dat hij zelfs de Bezetting aan deeze zijde van den Rhijn deed te rug trekken.

Zie TACITUS, Jaarboeken, cap. 19.

< >