geboren te Utrecht, den 15den Mei 1671. Deze werd, na den ontijdigen dood van zijnen vader FRANCISCUS BURMAN, gesteld onder ’t opzicht van den vermaarden ZURENDONK, en, bij deszelfs vertrek naar Amsteldam, naar Alkmaar gezonden, om de Taalen te leeren.
Vandaar keerde hij naar Utrecht te rug, en bezocht voorts de Schoolen van Leiden, Franeker en Groningen. Zijn eerste beroep was te Koudum, in Friesland. Hier ontbood hij van Amsteldam een Joodschen Rabbi, die hem eenigen tijd onderwees in de geheimzinnige taalen, als ook in de Arabische taal. Vandaar werd hij, in 1698, beroepen in den Briel. In 1702 vertrok hij, met de Afgezanten der Staaten, als Hofprediker, naar Engeland. In 1703 deed hij zijne intreede te Enkhuizen, en in 1705 te Amsteldam. Tien jaaren daarna werd hij te Utrecht Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, alwaar hij overleed den 22sten September 1719. In hoe verre hij de Geleerdheid, die aan het geslacht der BURMANS schijnt eigen te zijn, verkreegen had, kan men uit zijne schriften oordeelen. Te Enkhuizen Predikant zijnde, begaf hij zig in den echt met ELISABETH THIERENS, uit een oud geslacht te Delft geboren, en verwekte bij deze vier zoonen, waarvan drie zig mede aan de wetenschappen overgegeeven hebbende, aanzienlijke waardigheden bekleed hebben. FRANÇISCUS BURMAN werd, sedert 1732, Predikant te Katwijk aan den Rhijn, daarna te Nijmeegen; eindelijk te Utrecht, alwaar hij, in 1743, Hoogleeraar werd. JOHANNES BURMAN werd, in het jaar 1728, op het Illustre School te Amsteldam Hoogleeraar in de Botanie. PETRUS BURMAN, bijgenaamd Secundus, was eerst Hoogleeraar in de Historiën en Welspreekenheid te Franeker, naderhand, sedert 1742, op de Illustre School te Amsteldam, Hoogleeraar in de Historiën, Welsprekenheid, Taalen, Poëzij en Vaderlandsche Historiën. PETRUS overleed den 27sten Julij 1778, en JOHANNES den 20sten Januarij 1779. De zoon des laatst genoemden, NICOLAUS LAURENTIUS BURMANNUS, is nog in leven, en bekleedt, op dezelfde Schoole, het ampt van Hoogleeraar in de Kruidkunde.