Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BREDERODE (BALJUWSCHAP)

betekenis & definitie

Op dit Artikel zullen wij eerst afdoen, al ’t geen te zeggen is van het Baljuwschap van dien naam; voorts spreeken van het Huis van Brederode, van het Slot van Brederode in 's Gravenhage; van het vermaard geslacht, en dan laaten volgen de kenschets der Doorluchtige Mannen, uit hetzelve voortgesprooten.

Het Baljuwschap van Brederode heeft een uitgestrekt rechtsgebied, waarvan de hooge Heerlijkheid weleer door de Heeren VAN BREDERODE, in het aanstellen van den Baljuw, geoefend werd: doch dit recht is, bij afsterven van het laatste mans oolr, aan de Graaflijkheids Domeinen of Staaten van Holland en Westfriesland vervallen. De tegenwoordige Baljuw en Stadhouder van de Leenen, volgens de laatste aanstelling, geschied op den 28ten Maart 1782, is de Heer en Mr. CORNELIS ASCANIUS VAN SIJPESTEIN, Heer van Moermonde en Renesse.

De gelegenheid van dit Baljuwschap is bezwaarlijk in een netten omtrek te bepaalen. De meesle Ambachten, die onder deszelfs rechtsgebied behooren, liggen ten noorden aan de Rechtsbanne van ’t Baljuwschap Blois; die meer zuidwaards liggen, hebben ten oosten het Wijker Meer, het Y en eenige landen onder het Baljuwschap van Kennemerland. Ten zuiden word dit rechtsgebied bepaald door dat van de Vogelenzang, aan het Baljuwschap van Rhijnland, of, om bepaalder te spreeken, aan Noordwijkerhout en Hillegom, als Rhijnlands gevolg. Ten westen heeft het de Noordzee, zo wel ten aanzien der bovengemelde landen, als ten aanzien der Ambachten van Schoorten Kamp, die, zeer verre afgescheiden van alle andere districten, gelegen zijn in ’t noordelijkde gedeelte van Kennemerland.

De oorsprong van dit Baljuwschap is zonder twijfel afteleiden uit de groote en heerlijke voorrechten, welke de Heeren VAN BREDERODE, van zeer oude tijden af, bezeten, en die, volgens het algemeene gevoelen, hunnen aanvang genomen hebben in het jaar 980, met de bedeelinge, die men wil door Graaf ARNOUD aan zijnen zoon SICO, SIVAART of SIEGFKIED, welke voor den Eersten Heer VAN BREDERODE gehouden wordt, gedaan te zijn; of, gelijk anderen willen, door DIRK DEN DERDEN, zoon van ARNOUT, aan den broeder van SIVAART. Het zou, echter, niet onmogelijk zijn, dat ARNOUT wel eenige beschikkingen gemaakt had, die eerst na zijn overlijden, door zijnen zoon en opvolger, ter uitvoer gebragt werden. Het is bekend dat de goederen dezer Heerlijkheid, ten deele in Kennemerland, ten deele in liet eigenlijke Zuidholland, dat is, tusschen de Merwe en de Lek, gelegen waren, doch dat alleen die, welke in Kennemerland gelegen zijn, den naam daarvan behouden hebben, zo al niet de naam aldaar zijnen oorsprong genomen hebbe, hoewel in Zuidholland meerder goederen lagen. Men kan ook niet verwerpen de gedachte van hun, die willen dat de naam van Brederode, of Breederoede, volgens de oude benaaming, afgeleid moet worden van het oefenen van ’t hoogste rechtsgebied, waardoor men een Landrechter verstaan moet. Met het overlijden van WOLPHERT VAN BREDERODE, den 19den Julij 1619, dien men hield den laatsten wetlijken mansooir te zijn, verviel deze Heerlijkheid, gelijk wij hoven reeds gezegd hebben, aan de Graaflijkheids Domeinen; zijnde, reeds in het jaar 1599, het oude rechte stervelijke leen tot een stervelijk Mansleen gemaakt. Naderhand zijn ’er verscheidene vruchtlooze poogingen gedaan, om deze Heerlijkheid voor een onverstervelijk Erfleen verklaard te krijgen; doch dit

kan alleenlijk betrekking gehad hebben op die goederen, welke in Kennemerland gelegen waren: zijnde die in Zuidholland, of door de Heeren VAN BREDERODE zelve verkocht, of als onverstervelijke Erfleenen in de vrouwlijke linie overgegaan.

De hooge Vierschaar van dit Baljuwschap wordt gespannen door den Baljuw en zeven Leenmannen, welken één Secretaris toegevoegd is. Deze Baljuw werd (gelijk gezegd is) oudtijds door den Heer VAN BREDERODE aangesteld; thans geschied zulks door de Staaten van Holland en Westfriesland. De Leenmannen bedienen hunnen post twee jaaren, waarvan jaarlijks eenigen afgaan, voor welken andere, uit eene Nominatie, door Baljuw en Leenmannen gemaakt, door de Staaten worden gekoozen en aangesteld.

Voorheen was de Baljuw en Stadhouder van de Leenen, boven gemeld, ook Houtvester van de Wildernissen; doch sedert de maand Julij 1749 is in die beide ampten eene verdeeling gemaakt; zijnde de tegenwoordige Houtvester WILLEM ANNE LESTEVENON, Vrijheer van Hazartswoude, Drossaard van de Baronnie van Breda, Raad in de Vroedschap en Schepen der Stad Haarlem; welke Heer, volgens Resolutie van het jaar 1716, met vijf Meesterknaapen, het jagtgericht van Brederode uitmaakt; tot welke Meesterknaapen beurtlings drie uit Haarlem en twee uit Amsteldam en twee uit Haarlem gekoozen worden. Zij hebben hunnen Secretaris en Advocaat, en houden hunne vergadering op het Stadhuis of Prinsenhof te Haarlem,

De Ambachten, hieronder behoorende, zijn Zantvoort, Tetrode, Albrechtsberg en Vogelenzang, Haarremer-liede, Noord-Schalkwijk, Schoot en, Zuid- en Noord- Akendam, Hof Ambacht, Velsen, Schoorl en Kamp; wordende de twee laatstgemelden, volgens de Handvesten van Kennemerland, onder Kennemer-gevolg gerekend, als zijnde zulke plaatsen, die ook Kennemer rechten gekreegen hebben. Alle de overige plaatsen, onder het Baljuwschap van Brederode behoorende, worden aldaar noch tot het eigenlijke Kennemerland, noch tot Kennemer gevolg betrokken.

Ten aanzien van het Kerklijke, behooren Velzen, Albrechtsberg en Zandvoort onder de Klassis van Haarlem; Schoorl, onder die van Alkmaar, zijnde Kamp eene Kombinatie met Groet. Alle deze Ambagten zullen onder bijzondere Artikelen breedvoerig vermeld worden.

< >