broeder van den eerdergemelden Heer LODEWIJK. De geleerde ’s GRAVESANDE, in zijn Tweede Eeuwgetij der Middelburgsche Vrijheid, (bladz. 334), noemt hem, en dus ook den eerstgemelden, een Brusselsch Edelman, die, volgens aanwijzing van LA LEU, Heldhaftig Zeeland, (bl. 171), den 6den Junij 1573, in plaatse van den Heer VAN BAARLAND, tot Gouverneur van Vlingen aangesteld werd.
Hij was een man van niet minder moed, dan zijn broeder; dit bleek aan zijnen, schoon mislukten, aanslag op Veere, in dat zelfde jaar en dezelfde maand. Wat vertrouwen ORANJE in hem stelde, bleek, toen hij hem, in de maand Februarij des volgenden jaars, stelde onder hun, die, met de afgevaardigden van MONDRAGON, op Rammekes, wegens de overgave van Middelburg, in onderhandelinge zouden treeden, en het accoord ook werkelijk tot stand bragten. Ook werk hij, mede in het zelfde jaar, door ORANJE naar Engeland gezonden, alwaar hij de listen, die de Spanjaarden te werk stelden, om ELISABETH van het verbond met de Staaten aftetrekken, ontdekte, en het antwoord, door die Vorstin daarop gegeeven, overbragt.
Heldhaftiger, echter, komt hij voor, in ’t jaar 1575, toen hij, daar de Spaanschen zig in Holland zochten vast te maaken, Buuren, Oudewater, Schoonhoven en Waart hun hielp ontweldigen. Niet minder dapper gedroeg hij zig, toen de Spanjaarden het Eiland Schouwen trachtten te overrompelen; met twee Vaandels Franschen, Engelschen en Schotten had hij post gevat achter eenen dijk, om den vijand afteweeren. Sommigen zeggen dat hij aldaar, door de duisterheid van den nacht, het leven ongelukkiglijk verloor; doch anderen willen, dat hij van een der zijnen verraderlijk doorschoten werd, en dat zij daarop de vlucht namen. Hoe het zij, na zijn omkomen maakten de Spaanschen zig meester van Brouwershaven, daar de burgers, meest Roomschgezind zijnde, hun geen tegenstand boden. Daarop namen zij stormenderhand Bommené in, en belegerden Zierikzee, voor het welk zijn broeder, gelijk wij zo even gezien hebben, sneuvelde.
Zie DE GROOT, Nederl. Jaarboeken, fol. 49; HOOFT, fol. 438, 439 en 451; BOR, VII. Boek, fol. 37. VIII, Boek, fol. 124.