Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOEDE, Der

betekenis & definitie

een Riddermaatig Slot in Zeeland, niet verre van Koudekerke, in den hoek, genaamd der Boeden Ambacht, zijnde het voorheen het stamhuis der Edelen van dien naam. Bij SMALLEGANGE leest men, dat omtrent het jaar 1400, Heer PIETER VAN DER BOEDE, Ridder was, dat hij in huwelijk had Vrouwe CATHARINA BRULOCUS, en in 1470 Mr.

PIETER VAN DER BOEDE gehuwd was aan PASCHINA VAN DER STEENE. Verder meld hij KLAAS VAN DER BOEDE, Man van ELISABETH VAN GRIJPSKERKE, die de Dochter was van SARA VAN DER BOEDE, getrouwd aan CORNELIS JANSZOON VALCKE, Overgrootvader en Overgrootmoeder van den vermaarden Heere JACOB VALKE, Heere in Cats en Wolphaartsdijk, en Groot-Thesaurier in Zeeland. De verdere lijst van ’t Edel geslacht van VAN DER BOEDE vindt men bij gemelden Schrijver, bl. 670. Naderhand heeft der Boede behoord aan den Heer en Mr. JACOB NACHTEGAAL, Raadpensionaris van Vlissingen. Het huis, zo als het ons bij gemelden SMALLEGANGE vertoond wordt, is door den brand vernield, doch door den Heer JACOB VAN MANDERE, Heer van de vier Bannen in Duiveland, en Burgemeester van Vlissingen, heerlijker dan het voorheen was, opgebouwd. Het Ambacht behoorde, in 1696, aan den Middelburgschen Burgemeester PIETER VAN DEN BRANDE, Heer van Kleverskerke.

< >