Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BEGIJN

betekenis & definitie

is, volgens de aantekeningen en gedachte VAN PIETER KOENS, Kanunnik te Antwerpen en van Espen, een naam, die voorheen gegeeven werd aan aste vrouwen, die zig, door een stil leven, van de wereld afzonderden. Onzeker is de oorsprong dier benaaming.

Sommigen, en onder andere HEDA, leiden dezelve af van zeker zoort van Kap of Hulsel, zijnde, volgens het Fransche woord beguin, een kinderhulsel. Anderen leiden ze af van de Heilige BEGGA, wederom anderen van eenen LAMBERT BEGGE, een Luikenaar, die de Orde der Begijnen zou ingesteld hebben. GRAMMAIJE zegt, dat de naam Begijn oudtijds aanzienlijk was, en asteenlijk gegeeven werd aan Edele Vrouwen, die een middenweg, tusschen het klooster- en wereldlijk leven, gekoozen hadden; hij voegt ’er bij, dat die naam, in vergetelheid geraakt zijnde, door de H. BEGGA weder ten voorschijn is gebragt. Wat aangaat de kleeding, ’er zijn ’er, die meenen, dat deeze geen oorsprong van dien naam, maar daar van ontleend is. Ook vindt men ’er, die denzelven afleiden van Bichini, naar het grove laken, waar mede zij gekleed gaan, ’t welk, in het Italiaansch, genoemd word Biglio, dat ook op een zoort van Minderbroeders wordt toegepast.

Zie MIRAEUS, Aantekeningen op het Bisdom van Utrecht, Iste Deel.

< >