Ruig noemt men hetgeen met haar, wol, -vederen, enz. bezet is, ruw wat vol oneffenheden is, nog in zijn natuurlijken toestand verkeert. Ezau was ruig.
Ruw garen. Een ruwe diamant. Eene enkele maal wordt ruw met ruig verwisseld, b.v. in: Wat een ruige apostel d.i. lompe vlegel!