noodzakelijk v/d instandhouding v. alle levende wezens v/d groei en v/d verbranding, die plaats heeft ten gevolge v/d ademhaling, onder productie v. warmte. Alle voeding is in laatste instantie afhankelijk v/d energie der zon, die de planten in staat stelt hun voedsel op te nemen u/d lucht, terwijl alle inenschen en dieren leven ten koste v. dieren en planten.
Alle voedingsmiddelen zijn dan ook ten slotte afkomstig u/h plantenrijk. Voor de voeding zijn alleen die stoffen v. belang, die. i/h organisme verbrand kunnen worden, waarbij arbeidsvermogen wordt geproduceerd. Deze ' stoffen zijn: eiwitten, vetten en koolhydraten, die ieder v. zich noodzakelijk zijn, zonder dat i/h algemeen een nauwkeurige verhouding kan worden vastgesteid. Een arbeidende jonge man heeft noodig ongeveer: 130 g eiwit, 84 g vet, 404 g koolhydraten, terwijl oude vrouwen gedurende den Wereldoorlog in leven gehouden zijn met 50 g eiwit, 7 g vet en 270 g koolhydraten per dag.