Staatsschulden (nederland) - De Nederlandsche Staatsschuld bestaat uit eene 21/2%, eene 3 %, eene 31/2 % en eene 5 % leening.
De 21/2 % schuld is aangegaan bij de wet van 14 Mei 1814, waarbij de verschillende leeningen, die toen loopende waren, geconverteerd zijn in een 21/2 % werkelijke schuld, welke is ingeschreven in een Grootboek der Nationale Schuld, gevestigd te Amsterdam.
In dit Grootboek heeft elk, die aan deze conversie heeft deelgenomen, een hoofd gekregen, waarop geboekt is het bedrag, waarvoor hij in de leening heeft deelgenomen.
De interest verschijnt halfjaarlijks en wel op 1 Januari en 1 Juli van elk jaar.
Ten einde de moeiten en kosten, aan de overschrijvingen in het Grootboek verbonden te vermijden en den handel in zulke schuldbekentenissen te vergemakkelijken, hebben eenige bankiershuizen het recht verkregen om van hunne inschrijvingen Certificaten aan toonder af te geven, welke zonder eenige formaliteit verhandeld kunnen worden. De inschrijvingen ten name dezer bankiershuizen, Administratiekantoren genaamd, zijn bij notarieële akte verbonden tot zekerheid der uitgegeven certificaten en kunnen nimmer vervreemd worden, zoolang de certificaten in omloop zijn.
De Administratiekantoren hebben het recht om van de rente, die zij uitbetalen, 1 % te korten, waaruit zij hunne kosten moeten dekken en het overblijvende als winst behouden.
De 3 % werkelijke schuld werd ingesteld bij de Wet van 6 Maart 1844.
Van deze leening werd onder dezelfde bepalingen als voor die van 21/2 % een 3 % Grootboek aangelegd, terwijl de rente wordt betaald op 1 Maart en 1 September van elk jaar.
Ook van deze inschrijvingen zijn door de Administratiekantoren Certificaten uitgegeven, waarvan de Coupons eveneens betaalbaar zijn onder aftrek van 1 %.
In hetzelfde jaar (1844) werd, tengevolge van het slagen der 31/2 vrijwillige geldleening de nog loopende 5 % leening geconverteerd in een 4 % schuld en ingeschreven in een 4 % Grootboek. Deze schuld is echter, met de later nog gesloten 4% leeningen, in 1886 wederom geconverteerd in een 31/2% schuld, onder bepaling dat zij in 79 jaar zou worden afgelost.
Deze 31/2 % schuld is in 1895 nogmaals geconverteerd en wel in een 3 % schuld.
De schuldbekentenissen die door den Staat voor deze leening werden uitgegeven, heeten Obligatiën en zijn voorzien van coupons, die zonder eenige korting inwisselbaar zijn 1 Maart en 1 September.
Deze obligatiën kunnen door den houder te allen tijde worden omgewisseld in inschrijvingen op het 3% Grootboek der Nationale Schuld.
Bij de wet van 31 December 1910 werd door den Staat eene geldleening aangegaan tegen een rente van 31/2 °/o.
Van deze leening zijn obligatiën uitgegeven, terwijl tevens een 31/2 % Grootboek is ingesteld. De obligatiën kunnen evenals van de 3 % leening worden omgewisseld in inschrijvingen op het 31/2 % Grootboek der Nationale Schuld.
De Nederlandsche Staatsschuld bedroeg op 1 Juli 1914:
f 584.274.000.-21/2 %.
„ 508.781.860.—3 %.
„51.019.150.-31/2 %.
Bovendien werd in December 1914 besloten tot het uitgeven van een 5% leening van f 275.000.000.-, welke in Januari 1915 aan de markt werd gebracht. De coupons dezer „mobilisatie-leening” vervallen 1 Februari en 1 Augustus, de leening wordt in 15 jaren afgelost.
Behalve deze leeningschuld heeft de Staat ook vlottende schulden, van welke de voornaamste zijn de Schatkistbiljetten en Schatkistpromessen.