I, de heilige, 253—257, werd in de Christenvervolging onder Valerianus onthoofd.
II, verkoren 27 Maart 752, stierf vier dagen daarna, en wordt niet als paus medegeteld.
II, 752—757, riep Pepijn naar Italië legen de Longobarden; Pepijn schonk aan den paus het exarchaat, en legde zoodoende den grondslag van der pausen wereldlijke macht; bij wijze van belooning werd hij door den paus tot koning gezalfd.
III, 768—772, hield 769 een concilie te Rome, waarbij het besluit van een concilie te Constantinopel nietig verklaard, en de vereering van heiligen, alsmede van beelden en reliquién weder ingevoerd werd.
IV, 816— 817, kwam naar Frankrijk, en zalfde bodewijk den Vrome.
V, 885—891, een krachtig bestrijder van Pholius.
VI, 896—97, liet het lijk van een zijner voorgangers (paus Fonnosus, wiens persoonlijke vijand hij geweest was) uit het graf halen, en in een opzettelijk daartoe bijeengeroepen concilie door beulshandeu onthoofden, en vervolgens het lijk (van den usurpator, gelijk hij Formosus noemde) in den Tiber werpen. Deze afschuwelijke daad gaf aanleiding tot eenen opstand; S. werd gevangen genomen, en in den kerker gewurgd ; hij had slechts 14 maanden geregeerd.
VII, 929—931, een werktuig van de beruchte Marosia.
VIII, 939—942, een Duitscher, bloedverwant van keizer Otto I.
IX, 1057—1058, scheidde de Grieksche Kerk van de Roomsche.
Gepubliceerd op 29-11-2021
Stephanus (paus)
betekenis & definitie