Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Karl friedrich bahrdt

betekenis & definitie

protestantsch godgeleerde, geb. 1741 te Bischofswerda in Saksen, gesl. 23 April 1792, verkondigde denkbeelden, die naar het socianismus of zelfs naar het zuivere deïstnus zweemden, hetgeen hem aan vele vervolgingen blootstelde. Hij onderwees de theologie te Leipzig, Erfurt en Giessen; genoodzaakt elk dezer steden als ketter te verlaten, ging hij naar Marschlin in Zwitserland, waar hij zich door zijne staatkundige schotschriften nieuwe vervolgingen op den hals haalde, en hield ten slotte eene tapperij nabij Halle.

Van zijne talrijke werken hebben liet meest de aandacht getrokken : “Proeve van een stelsel van bijbelsche dogmatiek”, 171>9 ; “Nieuwe openbaringen van God", 1773, die door het hoog geregtshof werden veroordeeld; “Geloofsbelijdenis”, 1779; “de Almanak der Ketters", 1781; “He wet der godsdienst”, 1788, een schotschrift, waarin hij den spot drijft met eene wet, door den koning van Pruisen uitgevaardigd; en eene “Geschiedenis van zijn leven en zijne denkbeelden", 1791.

< >