(sir) engelsch zeevaarder, geb. 1786 te Spilsby in Lincolnshire, kommandeerde 1818 de brik Trent bij de noordpool-expeditie van kapitein Buchan, en ondernam 1819 eene landreis naar de uitwatering van de Kopermiju-rivier, terwijl Parry die streken zou bezoeken met zijn schip. Nadat hij de kust had opgenomen tot aan kaap Turnagain (68½ . gr. noorderbr.) en 1832 naar Engeland teruggekeerd was, deed hij, inmiddels tot kapiteinter-zee bevorderd, 1825 eene tweede reis om de genoemde kusten op te nemen tusschen de Mackenzierivier en de Kopermijn-rivier, was 18 Aug. 1827 doorgedrongen tot 70“ 30' n. br. en 150“ westerl., doch moest wegens het vergevorderde jaargetijde toen terugkeeren.
Nadat hij vervolgens tot 1843 gouverneur van Vandiemensland geweest was, ging hij 19 Mei 1845 onder zeil met twee schepen, vergezeld van de kapiteins Crozier en Fitzjames, om eene nieuwe noordpool-expeditie te ondernemen, bereikte 4 Juli de Walvisch-eilanden, en werd 26 Juli in de Melville-baai voor het laatst gezien. De veelvuldige tochten, sedert ondernomen om F. op te sporen, of althans eenige zekerheid omtrent zijn lot te erlangen, hebben eindelijk tot het resultaat geleid, dat F. reeds 11 Juni 1847 aan boord van zijn schip is gestorven, in de Ijszee, nabij de noordwestkust van het Koning-Willem’s-eiland. De schepen waren sedert 12 Sept. 1846 ingesloten door het ijs, en werden 25 April 1848 door Crozier en Fitzjames en de gansche bemanning (te zamen 105 man) verlaten. Zij landden te Point Victory onder 69° 37' 42“ n. br. en 98° 4' 15'' westerl., en vervolgden 26 April hunnen tocht om de uitwatering der Vischrivier te bereiken, doch zijn onderweg omgekomen. De twee eerste reizen van F. zijn beschreven; Narrative of a journey to the shores of the Polar Seas in the years 1819—22 (2 dln. Londen 1824; vertaald o. a. in het Duitsch 2 dln. Weimar 1823—24), en Narrative of a second expedition to the shores of the Polar Sea 1825—27 (3 deelen, Londen 1828; Duitsch, Weimar 1829).