Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Jan ackersdijck

betekenis & definitie

(Mr.), geb. te 's Hertogenbosch 22 October 1790, zoon van den voorgaande, studeerde te Utrecht, zette zich in 1811 aldaar als advokaat neder, bekleedde er vervolgens, na onze afwerping van het fransche juk, verscheidene eervolle betrekkingen, en werd in het laatst van 1825 benoemd tot opvolger van den in dat zelfde jaar overledenen, met roem bekenden Wagemann,hoogleeraar in de staatswetenschappen te Luik. Door de belgische omwenteling in 1830 genoodzaakt zijn ambt neder te leggen, werd hij in het begin van 1831 als buitengewoon hoogleeraar toegevoegd aan de regtsgeleerde faculteit der Hoogeschool te Utrecht, waar hij in 1840 benoemd werd tot gewoon hoogleeraar, welke betrekking hij bleef bekleeden tot hem in October 1860 een eervol emeritaat verleend werd.

A. had zeer veel gereisd in verschillende landen van Europa, onder anderen in Rusland, van welke reis hij eene beschrijving in het licht heeft gegeven. Een aantal andere werken van zijne pen hebben hem doen kennen als een uitstekend regtsgeleerde, geschiedvorscher en staathuishoudkundige; vooral heeft de statistiek en ook het stelsel van handelsvrijheid zeer veel te danken gehad aan zijn werkzaam leven, dat den 13 Juiij 1861 te Utrecht door den dood werd besloten. •

< >