Johann Gotlheb Heinecke, geb. 11 Sept. 1681 te Eisenberg, professor der rechten te Halle, gest. 13 Aug. 1741, beroemd om zijne kennis van de oude talen en van al wat de oudheid betreft. Van zijne werken, die neg tegenw. geacht zijn, noemen wij inzonderh.: Antiquitatum jus Romanum illmtrantium syntagma (Halle 1718: Leipz. 1822); Elementa juris cwilis secundumordinem mstitutionum (Amsterd. 1725; Lpz. 1815); Historia juris Romani et Germanici (Halle 1733; Straatsburg 1765).
(Joh. Cknst. Gottlieb), zoon van den vorige, geb. 1718 te Halle, lang professor aan de Ridderakademie te Liegnitz, gest. 1791 te Sagan, heeft zich door ’t in het licht geven van verscheidene werken zijns vaders verdienstelijk gemaakt, o. a.: Opera omnia (9 dln. Geneve 1744); Antiquilales Germanice jurisprudentiam patriam illustrantes (2 dln. Kopenhagen 1772).
(Joh. Midi.), broeder van eerstgenoemden, geb. te Eisenberg 14 Dec. 1674, gest. te Maagdenburg 11 Sept. 1722, kanselredenaar, is de eerste geweest, die de zegelkunde wetenschappelijk heeft beoefend ; zijn voornaamste werk is: De veteribus Germanorum aliarumque nalionum sigillis (2e druk. Leipzig 1719).