d. i. de welbeminde, ook genaamd de man naar Gods harte, tweede koning van Israël en profeet, jongste zoon van Isaï ol Jesse, geb. te Bethlehem omstr. 1071 v. Chr„ had hetopzigt over de kudden zijns vaders toen hij, terwijl Saul nog leefde, door Samuel gezalfd werd tot aanstaanden koning over Israël.
Na Saul’s dood gelukte het D. slechts langzamerhand meester te worden van geheel het rijk, dat hij van 1055 tot 1015 v. Chr. regeerde. Hij bragt zijne residentie uit Hebron over naar Jeruzalem, maakte de burgt Sion tot middelpunt der godsdienst, onderwierp al de naburige volkeren aan zijn gezag, zoodat zijn rijk zich uitstrekte van den Euphraat tot aan de Middellandsche Zee en van Pbenicië tot aan de Golf van Arabiê. Van D.’s dapperheid getuigt o. a. zijne overwinning op Goliath (I Sam. 18 : 51), van zijne grootmoedigheid de wijze, waarop hij Saul, die hem vervolgde, het leven spaarde (I Sam. 24); als dichter liet hij eenige psalmen na en de klaagliederen van Jonathan. Doch D. was hartstogtelijk verslaafd aan de vrouwen; om zijne dierlijke driften te kunnen bevredigen deinsde hij voor de laaghartigste gruwelen niet terug, getuige zijn schandvol gedrag jegens Uria, om meester te worden van diens huisvrouw Bathseba (IljSam. 11 : 15). Ook D. ondervond echter, dat ieder hier op aarde loon naar werken ontvangt; want van zijne kinderen, bij zoo vele verschillende vrouwen verwekt, beleefde hij veel verdriet. Tot zijn opvolger benoemde hij Salomon, door hem verwekt bij Bathseba. Overigens leze men zijne geschiedenis in het O. T.