grondlegger van Nederlands zeevaart op de Oost-Indién, geb. te Gouda omstreeks de helft der 16e eeuw, bevond zich 1593 met zijnen broeder Frederik voor zaken te Lissabon, en verschafte zich daar alle mogelijke inlichtingen aangaande den handel, dien de Portugeezen op O. 1. dreven. Door deze zijne nasporingen den argwaan van het portugeesche gouvernement gaande gemaakt hebbende, werd H. in de gevangenis geworpen, en kwam slechts in vrijheid tegen betaling van eene aanzienlijke som gelds, tot dat einde bijeengebracht door amsterdamsche kooplieden, die zich van H.’s wetenschap te recht gouden bergen beloofden.
In het vaderland teruggekeerd, kostte het H. dan ook weinig moeite die kooplieden over te halen om eenige schepen naar O. 1. te zenden, en met 4 schepen stak H. Sf April 1595 te Texel in zee, en kwam daarmede 23 Juni 1596 voor Bantam op Java aan. In het volgende jaav naar Holland teruggekeerd, ondernam H. 1598 eenen tweeden tocht met 8 schepen, en vestigde eene nederzetting op Sumatra, waar tot dusverre slechts handel was gedreven uitsluitend door de Portugeezen. Deze, uit nijd dat zij dus hun monopolie gingen verliezen, wisten H. zwart t te maken bij den koning van Atjin, die H. gevangen liet nemen en naar net binnenland vervoeren. H.'s broeder, Frederik H., die groote bekwaamheden bezat als sterrekundige, en die hem op dezen tweeden tocht vergezeld had, onderging hetzelfde wreede lot (vermoedetijk zijn zij daar omstr. 1599 vermoord).