geb. 9 Sept. 1769 te 's-Gravenhage, deed zich in de patriotistische woelingen eerst als ijverend republikein kennen, en wist zicb zoodoende eenigszins op den voorgrond te plaatsen, zoodat hij 1806 door koning Lodewijk benoemd werd tot minister van justitie, welk ambt hij bekleedde tot 1809. Na het herstel van Oranje weder Oranje-gezind, werd v.
M. 1815 aangesteld als minister van justitie in het jonge koninkrijk der Nederlanden, dat door die ongelukkige benoeming reeds dadelijk de kiem tot ontbinding in zich opnam. Want door zijne onverstandige maatregelen was v. M. inderdaad de man, die het meest heeft bijgedragen om aan de Belgen aanhoudend nieuwe redenen te geven tot misnoegdheid over het regeeringsbeleid, welke misnoegdheid door een verstandig raadsman der kroon tot zelfs in de laatste oogenblikken te bezweren zou geweest zijn,doch die door eenen v. M. ten top werd gevoerd, zoodat men v. M. als de voornaamste oorzaak kan beschouwen van de uitbarsting der belgische omwenteling: toen eindelijk nam v. M. zijn ontslag 3 Sept. 1830, en leverde dus eene nieuwe illustratie op het oude spreekwoord : '»als het kalf verdronken is gaat men den put dempen”. Intusschen was hij na de aaafhankelijk-verklaring van België wederom nederlandsch minister van justitie tot 1842. en stierf 14 1’ebr. 1849.