1) stad met 3400 inw. aan den noorderrand van het Hartsgebergte, aan den voet van den berg Blankenstein, in het hertogdom Bronswijk (zie B. 2), met verscheidene merkwaardige en romantische punten in den omtrek, als : bezuiden B. den Slotberg met het in verheven stijl opgetrokken hertogelijk slot of kasteel, hetwelk belangrijke kunstschatten bevat; verder den Calvinus-berg met het Louïza-huis, waar men een heerlijk vergezigt heeft; beoosten B. den steil uit de vlakte zich verheffenden Duivelsmuur, zijnde eene uit quader-zandsteen bestaande klippenrij; een half uur gaans benoorden B. ligt op eene groteske quader-zandsteenrots de 1758 geslechte pruisische bergvesting Reinstein.
2) een kreis of district beslaande het zuidoostelijk gedeelte van Bronswijk, aan welk hertogdom in 1599 B. als graafschap verviel; in 1690 werd het geschonken aan Lodewijk Rudolf, tweeden zoon van Anton Ulrik van Wolfenbuttel, en van toen af werd het als vorstendom zelfstandig geregeerd tot 1731, in welk jaarhet weder bij het hertogdom Bronswijk ingelijfd werd.
3) stad met 1300 inw. in de boven-heerlijkheid van het vorstendom Schwartzburg-Rudolstadt, aan den ingang van het Schwartza-dal, aan den voet van eene 500 yt. hooge kalksteenrots, op welke de prachtige en indrukwekkende mine van het kasteel Greifenstein of slot B.