Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Bernulf

betekenis & definitie

gest. 1054, na 27 jaren bisschop van Utrecht te zijn geweest, hetgeen hij 1027 op eene zonderlinge manier was geworden. Hij was namelijk pastoor te Oostbroek op de Veluwe, toen de kanunniken het na den dood 1026 van bisschop Adelbold niet eens konden worden over de keus van een nieuwen bisschop, zoodat keizer Koenraad II, die zich te Nijmegen bevond, raadzaam oordeelde een einde te maken aan hun twist, door zich persoonlijk naar Utrecht te begeven.

Met zijne hoog zwangere gemalin Gisela, die hem vergezelde, te Oostbroek gekomen, werd zij door de barensweeèn overvallen, en bleef achter in de pastorij, waar zij een zoon ter wereld bragt (die naderhand keizer Hendrik III werd). Pastoor Bernulf bragt deze tijding over naar Utrecht aan den keizer, die in de overmaat van zijne blijdschap goedvond gebruik te maken van het regt, dat het getwist der kanunniken hem gaf, en hij plaatste pastoor B. op den vacanten bisschopszetel. Gelukkigerwijze bezat B. genoeg gezond verstand, om het bisdom Utrecht vrij goed te regeren. Hij maakte, spoedig vrede met graaf Dirk III van Holland; beoorloogde later Dirk IV, waarbij de keizer hem (1046) met een leger behulpzaam was; doch het volgende jaar weder een inval in Holland komende doen, werd het leger des keizers bij Vlaardingen door de Hollanders verslagen.

< >