I. slaan, klappen geven, kloppen, tikken; hameren; met een prop sluiten; geld te leen vragen aan; taper à la machine, tikken [op schrijfmachine];
II. kloppen. slaan; ça tape!, ze schieten!; le soleil tapait ferme, de zon brandde fel; taper dan s l’œil, het oog aangenaam aandoen, dadelijk je hart stelen; taper dessus, erop timmeren; taper du pied, met de voet
stampen; taper sur qn., op iemand (zitten) hakken.