Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Sujet

betekenis & definitie

I. onderworpen; blootgesteld, onderhevig (à aan); verslaafd (aan); geneigd (tot); être sujet à caution, niet te vertrouwen (verdacht) zijn; être sujet à l'heure, geen meester van zijn tijd zijn, aan tijd (aan een uur) gebonden zijn; sujet à bien des inconvénients, verbonden met veel bezwaren; être sujet au vertige, aan duizeligheid lijden, last hebben van duizeligheid;

II. onderdaan; persoon; patiënt, exemplaar; onderwerp, thema; voorwerp [v. waarneming]; reden, aanleiding; sujet, vent; les bons sujets, de goede elementen; mauvais sujet, slechte kerel; les premiers sujets, de eerste rollen; j’ai sujet de..., ik heb reden om...; donner sujet à..., aanleiding geven tot...; à ce sujet, hieromtrent, dienaangaande; à son sujet, te zijnen opzichte; au sujet de..., naar aanleiding van, aangaande; met- betrekking tot; à quel sujet avez-vous fait cela?, waarom hebt ge dat gedaan?

< >