I. 1. volmacht, machtiging; ceel; bevelschrift, mandaat (tot betaling); bevel tot inhechtenisneming; aanstelling; 2. rechtvaardiging; 3. garantie, waarborg; warrant of arrest, bevel(schrift) tot aanhouding; warrant of attorney, procuratie of notariële volmacht; warrant of distress, bevelschrift) tot beslaglegging, dwangbevel; a warrant is out against him, er is een bevelschrift tot aanhouding tegen hem uitgevaardigd;
II. machtigen, rechtvaardigen; garanderen, waarborgen, instaan voor; he is a..., I warrant, daar kunt u op aan.
