I. ontbrekend; be wanting, ontbreken, mankeren, weg zijn; he is never wanting, hij mankeert nooit (op het appèl); be wanting in, te kort schieten in; what's wanting?, wat wenst u?; there were not wanting those who, het ontbrak niet aan dezulken die...; be found wanting, te licht bevonden worden;
II. 1. zonder; 2. op... na; wanting one, op één na.