I. 1. vulgair, ordinair, gemeen, plat, grof; 2. algemeen, gewoon, volks-; vulgar era, Christelijke jaartelling; vulgar fractions, gewone breuken; vulgar superstitions, volksbijgeloof; the vulgar tongue, de volkstaal [tegenover het Latijn];
II. the vulgar, het gemeen, het vulgus, de grote hoop.