I. omgooien, -smijten, omverwerpen; fig in de war sturen, verijdelen [plannen]; van streek maken; upset the balance, het evenwicht verstoren; be upset, 1. omslaan, omvallen; 2. ontdaan, van streek
zijn;
II. omslaan, omvallen;
III. 1. omkanteling; fig omverwerping [van gezag]; 2. verwarring; van streek makende onaangenaamheid; stoornis [v. h. gestel], storing.
IV. upset price, inzet.