I. 1. proberen, trachten, beproeven, het proberen met, de proef nemen met, op de proef stellen; 2. veel vergen van, aanpakken; 3. onderzoeken, verhoren, berechten; 4. zuiveren [metalen]; koken [traan]; be tried, ook: terechtstaan (wegens for, on a charge of); you must try your (very) best, je moet je uiterste best doen; try conclusions (a fall) with, zich meten met; try one’s hand at..., proberen te...; try on, (aan)passen; try it on, het maar eens proberen, zien hoever men (met iemand) kan gaan; no use trying it on with me, dat (die kunsten) hoef je met mij niet te proberen; try out, proberen; de proef (proeven) nemen met; try over, proberen, doorspelen;
II. (het) proberen; try and..., probeer maar te...; try as I would, wat ik ook deed; try at it, het proberen; try back, zie bark back; I’ve tried hard for it, ik heb er erg (hard) mijn best voor gedaan;
III. 1. poging; 2. recht om goal te maken [bij rugby]; have a try at it (for it), het eens proberen.