Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 13-04-2022

tongue

betekenis & definitie

1. tong;

2. taal, spraak;
3. landtong; tongetje [v. balans, gesp]; klepel [v. klok]; lip [v. schoen]; find one’s tongue, de spraak terugkrijgen; beginnen te praten; give (throw) tongue, aanslaan [hond]; hold one’s tongue, zijn (de) mond houden; he let his tongue run away with him, hij kon zijn tong niet in toom houden; hij heeft zijn mond voorbijgepraat; he on the tongues of men, op de tong rijden; tongue in cheek, ironisch, spotachtig ongelovig; doodleuk.

< >