Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

sun

betekenis & definitie

I. zon, zonneschijn; his sun is set, zijn geluksster (zijn roem) is aan het tanen; take the sun, zich zonnen; de zon schieten; against the sun, tegen de zon in; with the sun, in de richting van de zon; rise with the sun, erg matineus zijn;

II. aan de zon blootstellen, in de zon drogen;

III. sun oneself, zich zonnen, zich koesteren in de zon;

IV. zich zonnen.

< >