Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

stretch

betekenis & definitie

I. rekken, uithameren; uitrekken; uitstrekken, uitsteken, uitspreiden, (uit)spannen; fig overdrijven; geweld aandoen; stretch one on the ground iemand neervellen (leggen); stretch the truth, het zo nauw niet nemen met de waarheid [= liegen];

II. stretch oneself, zich uitrekken [na slaap]; zich uitstrekken;

III. zich uitstrekken, zich uitrekken; rekken; fig overdrijven, het met de waarheid zo nauw niet nemen; stretch away, zich uitstrekken (naar towards); stretch down to, reiken tot, zich uitstrekken tot aan; stretch out, zich uitstrekken; aanstappen;

IV. 1. uit(st)rekking, spanning; inspanning; 2. uitgestrektheid; 3. (recht) eind, stuk [v. weg]; 4. tijd(je), periode; at a stretch, 1. als het nijpt, desnoods; 2. achtereen, aan één stuk door; at full stretch, 1. helemaal gestrekt; 2. gespannen tot het uiterste; by a stretch of the imagination, met wat fantasie; by a stretch of language, door de taal geweld aan te doen; on the stretch, (in)gespannen.

< >