I. 1. stellage, steiger; 2. toneel; 3. station, pleisterplaats, etappe; traject; 4. fig trap, phase, stadium; 5. ook: diligence; at this stage, in dit stadium; ook: op dit ogenblik; by stage, met de diligence; by easy stages, met korte dagreizen; fig op zijn gemak; in stages, bij etappes, geleidelijk; go off the stage, aftreden, van het toneel verdwijnen; be on the stage, 1. op het toneel zijn; 2. bij het toneel zijn; go on the stage, bij het toneel gaan; place (put) on the stage, opvoeren; monteren;
II. ten tonele voeren, opvoeren; ensceneren, monteren, in elkaar of op touw zetten.