I. 1. schaduw; (schaduwbeeld; afschaduwing; 2. geest, schim; 3. schijn, spoor; catch at shadows instead of substances, de schijn voor het wezen nemen; without a shadow of doubt, zonder de minste twijfel;
II. over-, beschaduwen; als een schaduw volgen; afschaduwen (ook: shadow forth), he is shadowed, hij wordt geschaduwd: al zijn gangen worden nagegaan.