1. knikken [met hoofd]; knikkebollen; nod off again, weer indutten; nod to its fall, ten val neigen; have a nodding acquaintance with, oppervlakkig kennen;
2. knikken, door wenken of knikken te kennen geven; nod approbation, goedkeurend knikken; nod one’s head, met het hoofd (k)nikken;
3. knik(je); wenk; give a nod, knikken; be at his nod, hem op zijn wenken bedienen; the land of Nod, het land van Klaas Vaak.