I. (ver)beteren, beter maken, herstellen, repareren, (ver)maken, verstellen, lappen, stoppen; mend the fire, wat op ’t vuur doen; that won’t mend matters, dat maakt het niet beter; mend one's ways, zijn leven beteren;
II. beteren, beter worden; vooruitgaan [zieke]; zich (ver)beteren;
III. gestopte of verstelde plaats; on the mend, aan de beterhand.