Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

lock

betekenis & definitie

I. lok [haar]; vlok [wol].

II. 1. slot; sluis; opstopping [v. rijtuigen]; lock, stock, and barrel, zoals het reilt en zeilt, alles inbegrepen; under lock and key, achter slot en grendel;

III. 1. sluiten, op slot doen, op-, in-, om-, wegsluiten; vastzetten, klemmen; 2. van sluizen voorzien; lock away, wegsluiten; lock in, in-, opsluiten; lock out, 1. buitensluiten; 2. uitsluiten [werkvolk]; lock through, (door)schutten [schip]; lock up, op-, wegsluiten, vastleggen [kapitaal]; sluiten.

< >