Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Crash

betekenis & definitie

I verbrijzelen, verpletteren;

II kraken, ratelen; krakend ineenstorten; neerkomen, te pletter vallen , crash against (into), aanbotsen tegen;

II 1 gekraak, geratel, geraas; slag; botsing; val; 2 krach, débâcle; 3 neerstorting, „kraak", grof linnen.

< >