I kappen, hakken, kloven; afbijten, chop away, chop off, afhakken, afslaan; chop up, fijnhakken;
II 1 hakken; 2 plotseling omslaan, chop and change, telkens veranderen; chop about, plotseling (om)draaien; chop in, invallen, ook wat zeggen; chop round, omslaan
III slag; karbonade, cotelet; korte golfslag; chops and changes, veranderingen, wisselvalligheden, kaak; lick one’s chops, likkebaarden.