slager, jager, beensnijder (Luinjeberd 29.6.1887-). Had als slager‘bonken’ (beenderen) en begon hierin te snijden.
Onderwerpen aan de natuur ontleend. Maakt voor zijn plezier pijpepluizers, vouwbenen, servetringen enz.
Vrij ruw werk, doch echte volkskunst.Zie: Heerenv. Koerier (27.5.1949).