Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

DOBBE

betekenis & definitie

a. gegraven kuil in het land voor het verzamelen en bewaren van regenwater, vroeger ook in de terpen. D. op de kwelder is door hoge dijken omgeven.

Bedoeling was in droge zomers over een voorraad drinkwater te beschikken. Men kent ook tichel-, veen- en meerdobben.Zie: Schönfeld, Waternamen, 47, 237-238.

b. Ook een ronde of ovale depressie in het grond-

morenelandschap. In Drente en de Fr. Wouden dekzand met solifluctiemateriaal Doorsnede van een dobbe. In de tekening is de hoogte t.o.v. de breedte sterk overdreven komen er honderden voor. Gewoonlijk zijn ze geheel of grotendeels met veen opgevuld, terwijl er dikwijls een wal omheen ligt.

Lang is aangenomen dat grote stukken (dood) ijs, die bij de afzetting van het keileem daarin hebben gezeten, na hun wegsmelting een depressie hebben veroorzaakt. Ze zouden dan in de derde of Saaleijstijd ontstaan zijn en men zou als oudste opvulling afzettingen uit het Eem-interglaciaal mogen verwachten. Dit is echter nooit waargenomen. Ook het ontbreken van dekzandafzettingen van betekenis maakt deze verklaring onwaarschijnlijk.

Maarleveld en Van den Toom hebben de D.n vergeleken met de pingo’s uit de tegenwoordige toendragebieden. Omdat de opvulling van de D.n begint met laatglaciaal veen, nemen zij aan dat de depressie in de vierde of Weichsel-ijstijd (en wel speciaal in het Pleniglaciaal B en de overgang naar het Laatglaciaal) ontstaan zijn. Het grondwater was toen tot op zekere diepte permanent bevroren, maar het hoogste deel ontdooide in de zomermaanden. Wegzakken kon dit water niet en met het begin van de winter begon het van boven af weer te bevriezen. Onder bepaalde omstandigheden, en wel speciaal langs de dalranden, kon het met water verzadigde complex tussen de twee bevroren lagen onder zodanige druk komen, dat de bovenste bevoren laag met het daar nog op liggende sediment omhooggeperst werd. Zo ontstond een enigszins kegelvormige terreinverheffing, een ‘pingo’.

In de winter zal de gehele pingo bevriezen. Bij het ontdooien later, zal het materiaal gedeeltelijk zijdelings wegglijden en een wal vormen, terwijl daarbinnen een depressie overblijft. Door de depressies op deze wijze als periglaciale vormingen uit de laatste ijstijd te beschouwen, wordt het ontbreken van glaciale afzettingen verklaarbaar. Dekzandafzettingen ontbreken om dezelfde reden: ten tijde van de maximale dekzandsedimentatie waren er wel pingo’s, maar de depressies als zodanig waren er in het algemeen nog niet. Het voorkomen van zandlaagjes in de ringwal tussen het keileem, in situ het uit de depressie afkomstige keileem geeft verdere steun aan deze opvatting. Waarom dit soort depressies veelvuldig in het grondmorenelandschap voorkomt is nog niet duidelijk.

Een deel van de depressies kan ook het gevolg zijn van uitwaaiing. In Frl. zijn enkele depressies, die als pingoruïnes worden gezien, onderzocht in de omgeving van Drachten, o.a. het Siegerswoudster Meer.

Zie: T.K.N.A.G., 2de reeks, LXXII (1955), 344-360.

< >