Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Tufsteen

betekenis & definitie

Natuursteensoort, ontstaan bij vulkaanuitbarstingen in de periode omstreeks 10.000 v.Chr. De as en steensplinters die rond de krater neerdaalden, klonterden samen tot poreuze lagen van harde en zachte delen.

Het sponsachtige uiterlijk van verweerde tufsteen is het gevolg van het uitspoelen van de zachte delen; vers gezaagde tuf is veel gladder.In de Romaanse periode werd tufsteen veelvuldig gebruikt als bouwmateriaal, vooral voor kerken. In de provincie Groningen komt tufsteen voor aan o.a. de kerken van Baflo, Godlinze, Hellum, Holwierde, Leens, Leermens, Siddeburen, Usquert en Warffum. Tufstenen torens staan nog in Bedum, Doezum en Zuidwolde.

De in Nederland toegepaste tufsteen werd in de Eifel gewonnen in groeven die al door de Romeinen werden gebruikt, vandaar dat men ook wel van Römer tuf spreekt. Vanaf de 10de eeuw werden de groeven opnieuw geëxploiteerd. Andere benamingen zijn duifsteen en trastuf. De kleurstelling kan sterk variëren, maar in Groningen is de steen veelal wit-grijs dan wel bruin-beige en grofporeus van kwaliteit. Vervoer vond plaats over de rivieren; bekende stapelplaatsen waren Deventer en Utrecht. In het noorden kwamen de stenen ten slotte via de Lauwerszee en de stroomgebieden van de Hunze en de Fivel op hun plaats van bestemming terecht.

Lit.: A. Slinger, H. Janse en G. Berends, Natuursteen in Monumenten (Zeist en Baarn 1980); E.J. Haslinghuis en H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie (Leiden 1997).

< >