Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Staties

betekenis & definitie

Gemeenschappen van rooms-katholieken onder leiding van een priester binnen het gebied van de Hollandse Zending. Een statie is geen parochie in kerkrechtelijke zin en heeft geen vastgestelde grenzen.

De staties ontstonden in de 17de eeuw, nadat de vervolgingen waren geluwd. De priester had een adres en durfde doop-, trouw- en overlijdensboeken aan te leggen.In de provincie Groningen waren de staties en dus ook het aantal katholieken ongelijkmatig verdeeld. De stad Groningen had in 1700 zeven staties; op het platteland waren er twee. In 1795 waren er vijf in de stad en acht op het platteland; in 1853 bij het verdwijnen van de Hollandse Zending één in en twaalf buiten de stad Groningen. De staties konden heel verschillend van omvang zijn.

De stad Groningen had staties in de Guldenstraat en de Butjesstraat (wereldgeestelijken), aan de Carolieweg (Dominicanen); aan de Hoge der A en de Oosterstraat (de Jezuïeten) en in de Heerestraat en de Ebbingestraat (de Augustijnen). In 1795 is de Augustijner statie van de Heerestraat opgeheven. De statie van de Butjesstraat werd armenhuis. Onder zware druk van de overheid en eigen kerkbestuurders werden in 1836 de staties samengevoegd. De stad Groningen kreeg de Broerkerk als ‘parochie’kerk.

Op het platteland ontstonden er staties in Uithuizen (1607), Bedum (1641), Wehe Den Hoorn (1707), Sappemeer (1710), Appingedam (1751), Zuidhorn (1763), Oude Pekela (1782), Veendam (1794), Winschoten (1802), Delfzijl (1818), Kloosterburen (1841) en Stadskanaal (1848).

< >