Jaarfeest van een vereniging (zangvereniging bijv.) of ander gezelschap (bijv. de naaiwinkel - tot 1880 een buitenschoolse opleiding voor meisjes in de nuttige handwerken) waarbij lekker gegeten en gedronken werd om de teerpot te legen, de pot waarin de boetes (breuken) opgespaard waren die de leden die zich niet aan de regels hadden gehouden in de loop van het jaar hadden moeten betalen. Men zong er vrolijke teerlaidjes als Dou ‘Ik jong was en blond was, / Wat maaid was ik tou en Jan kom kiddel mie.
Gezelschappen uit de Stad gingen met de schuit potverterenin Slochteren of Potterwolle (Paterswolde), of met het rijtuig naar Zuidlaren, Gieten of Veenklooster. Had een jonge man op een potvertering geen meisje gehad dan zei men dat hij de teerpot moest dragen. Bleef er op een potvertering iets over dan werd dat op een volgende, nog vrolijker avond, de kruimelavond (krummeloavend), opgemaakt.
Zie ook kluftvertering.
Lit.: Ter Laan, Volksleven II, 104,125-126,158-160.