1. Oorspronkelijk de benaming van een weerbaar huis.
Sinds de 17de eeuw wordt borg in meer algemene zin gebruikt voor buitenplaatsen, meestal bewoond door de Ommelander adel of Groninger regentengeslachten. De oudste vorm van de borg is het steenhuis, een vierkant of - meestal - rechthoekig gebouw met dikke muren van kloostersteen. Aan het einde van de Middeleeuwen ontstonden bewoonbare gebouwencomplexen, aan de oude steenhuizen vastgebouwd. Soms werden deze ook door volledige nieuwbouw vervangen. Goede voorbeelden hiervan zijn de laatste borgen die gesloopt werden, het Huis te hellens (1897) en Dijksterhuis te Pieterburen (1903). Hier was het oorspronkelijke steenhuis nog als herkenbaar onderdeel van de bebouwing aanwezig.
Van de borg als buitenplaats (17de-18de eeuw) bleven als goede voorbeelden bewaard Menkema (Uithuizen) en Fraeylema (Slochteren). Van bescheidener allure zijn Allersma (Ezinge), Ennema (Midwolda), Piloursema (Den Ham), Rensuma (Uithuizermeeden) en Verhildersum (Leens). Enigszins buiten dit kader valt het Huis te Wedde, dat in de 16de eeuw het aanzien van een kasteeltje had gekregen. In een dergelijke richting wijst ook de sterk verlaagde, ronde geschutstoren (15de eeuw), het enige dat van Ewsum (Middelstum) overbleef.Onder de borgen worden ook huizen gerekend die geen middeleeuws verleden kennen: de Coendersborg (Nuis), Ekenslein (Tjamsweer), Rusthoven (Wirdum) en Nienoord (Leek). Evenals de ‘echte’ borgen waren zij door tuinen omringd: van de baroktuin (Menkema) tot de 19de-eeuwse Engelse landschapstuin (Ekenstein). In het geval van de Ennemaborg, Nienoord en de Coendersborg kan men zelfs van heuse landgoederen spreken. Een geheel ander genre ‘borgen’ vertegenwoordigen de zogenaamde veenborgen, meest buitenhuizen van Groninger regentenfamilies of verveners in de Veenkoloniën (17de-18de eeuw). Bewaarde voorbeelden zijn Welgelegen (Borgercompagnie) en het bescheiden Vaartwijk (Westerbroek). Zie ook Groninger Borgen Stichting.
2. Zie weer.
Lit.: Formsma, Ommelander borgen en steenhuizen.