Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Tun, tun

betekenis & definitie

1. tun: (tat; getan), doen; ich habe zu tun, ik moet werken; gesagt, getan, zo gezegd, zo gedaan; er tut groß, hij is aan 't bluffen; es tut not, 't is nodig; es ist um ihn getan, het is met hem gedaan; sich tun, zich aanstellen; tu dich nur nicht, hou je maar niet zo.

2. Tun: bedrijf, handeling, doen; das Tun und Treiben, handel en wandel.

< >