Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Bös(e)

betekenis & definitie

boos, kwaad; erg, slecht; lelijk; ein böses Auge haben, een zeer oog hebben; der böse Blick, het boze oog (bijgeloof); böses Blut machen, kwaad bloed zetten; ein böser Fuß, een zere voet; das sieht böse aus, dat ziet er kwaad, lelijk uit; einem böse sein, kwaad op iem. zijn; der Böse, de boze, Satan.

< >