die in zijn jeugd zich al aangetrokken gevoelde tot monnikachtige vroomheid en die een weg van strenge ascese bewandeld had, werd in 502 bisschop van Arles. Hij legde grooten nadruk op het lezen van den Bijbel en op de prediking.
Zelf was hij als volksprediker bijzonder geliefd. Hij was de strengere richting onder de monniken toegedaan en gaf dan ook regelen zoowel voor de monniken als voor de nonnen.
Hoewel hij een tegenstander was van het Semi-Pelagianisme, hetwelk op de Synode van Oranges, mede door zijn toedoen, veroordeeld werd, was hij toch een voorstander van de leer, dat kleine zonden na dit leven in het vagevuur verzoend kunnen worden. En in verband daarmede leerde hij, dat goede werken een zekere zonden uitdelgende kracht bezaten, zóó zelfs, dat de personen, die ze verrichtten anderen daarmede heiligen konden.
Van hem is de bekende uitspraak: „aldus moet gij u,broeders, gedragen, dat uwe verdiensten niet alleen voor uzelven voldoen, maar ook aan andere zondaars van deze wereld vergeving kunnen aanbrengen”. Deze vergeving gold wel alleen de peccata venalia, d.w.z. vergeeflijke zonden en niet de peccata mortalia, d.w.z. doodzonden, maar hier komt toch al duidelijk uit de leer van de dubbele moraal.