Dzjengis Khan (1162-1227) was de heerser over het Mongoolse Rijk en bezetter van het grootste wereldoppervlakte in de historie, dat zich uitstrekte van China tot de rivier de Donau.
Dzjengis Khan werd geboren als Temüjin omstreeks 1162. Als jongen van 9 werd zijn vader – die stammenhoofd was – vergiftigd door een andere stam, waardoor Temüjin en zijn familie werden verstoten door de stam. Zij zwierven enkele jaren rond.
Later trouwde Temüjin met Börte, die vlak na het huwelijk werd ontvoerd. De heerschappij van Temüjin kreeg vorm toen hij de verantwoordelijke stam met behulp van jeugdvrienden genadeloos uitschakelde en Börte terugkreeg.
Temüjin zette hierna een leger op volgens revolutionaire methoden: strak georganiseerd, toegankelijk voor alle sociale klassen, en een centrale rol voor training en tactiek. Daarnaast gebruikte hij psychologische oorlogsvoering, statistieken, en een massaal spionnennetwerk om zijn tegenstander een stap voor te zijn. Door zijn veroverde stammen de kans te geven zich bij hem aan te sluiten, kreeg loyaliteit een belangrijke rol in de groei van Temüjins leger. Op het slagveld toonde hij zich een snelle leerling en nam nieuwe technologieën en oorlogstactieken succesvol over. Hij veroverde stam na stam en daarmee een steeds groter wordend gebied. Ondanks zijn vergevingsgezindheid was hij ook een doelgericht bevelhebber en dit leidde tot vele massamoorden en –plunderingen. Rond 1206 kreeg hij de titel ‘wereldheerser’: Dzjengis Khan.
Met Dzjengis Khan maar ook na zijn dood in 1227 veroverden de Mongolen ongeveer heel Azië en ook gebieden in Oost-Europa. Door de culturele vereniging en politieke vormgeving van handel en religie in het uitgestrekte Mongoolse rijk werd de basis gelegd voor de moderne globalisering. Dzjengis Khan is daarom één van de invloedrijkste personen in de menselijke geschiedenis.