Wat is de betekenis van Ophef?

2025-07-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ophef

m., het met woorden verheffen, prijzen van iem. of iets; inz. overdreven lofspraak, niet door de omstandigheden gerechtvaardigd vertoon van woorden: met ophef ; zonder veel ophef ; ophef maken van iem. of iets.

2025-07-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

ophef

lawaai, gedoente; oordrewe lof; opgehef, optel, oplig; opslaan (oë); afskaf, laat ophou; sedelik verbeter.

2025-07-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ophef

s., ophef, forhef (it), gebear (it) bombaerje; veelmaken van, opdwaen fan, beare fan, in bulte klank útjaen oer, lûd roppe fan, heech opjaen fan, geije oer.

2025-07-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ophef

m. (overdreven lof): met veel ophef; (grote) ophef van iets maken, bovenmate prijzen; met ophef van iem., iets gewagen.

2025-07-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ophef

(’op) m. overdreven lof: met van iemand, iets gewagen; veel van iemand, iets maken, bovenmatig prijzen.

2025-07-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ophef

m., overdreven lofspraak, niet door de omstandigheden gerechtvaardigd vertoon van woorden: met ophef; zonder veel ophef.

2025-07-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ophef

Ophef m. buitengewone, overdreven lof; (fig.) veel ophef van iem. maken, hem bovenmatig prijzen.

2025-07-20
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-20
Prisma Fries Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)