Wat is de betekenis van mandator?

2025-07-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mandator

mandator - Zelfstandignaamwoord 1. opdrachtgever Woordherkomst Naamwoord van handeling van mandateren met het achtervoegsel -ator

2025-07-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Mandator

(mandant) opdrachtgever

2025-07-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

mandator

volmaggewer.

2025-07-20
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Mandātŏr

ōris, m. aanhitser tot het doen van een aanklacht, delatores mandatoresque, de aanbrengers en hun opstokers, Suet.

2025-07-20
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

mandator

m. zie mandant. mandau. v. lang Dajaks koppensnellerszwaard.

2025-07-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

mandator

m. (Ned.) mandators; (Lat.) mandatores; Lat. lastgever, volmachtgever.

2025-07-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

mandator

('da:tor) m. (-s, -en) (spr. 'to:rən) mandant.

2025-07-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

mandator

m. (-s), (ook: mandant), lastgever, opdrachtgever.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Mandator

MANDATOR, m. (-s), lastgever.