Greifen
(griff; gegriffen), grijpen, vatten, pakken; greifen auf, (ook) de hand leggen op, in beslag nemen; greifen nach, (ook) gebruiken; die Sache greift um sich, de ziekte breidt zich uit, grijpt om zich heen; das kann man mit Händen greifen, dat is tastbaar duidelijk; zu hoch greifen, te hoog grijpen, boven zijn kracht gaan; in die Tasche greifen,...